De stamzate van deze geslachtsreeks lokaliseerde zich voornamelijk in de Mechelse wijk den Ham, voordien het Nuwlant of Nieuwland genoemd. Het was allodium van de heren Berthouts met afzonderlijke schepenbank tot in het jaar 1308.
De oppervlakte van deze wijk kwam overeen met de natuurlijke hammen die zich daar uitstrekten. Later werd zij besloten door den Ouden Bruul, Pitsenborch, de Dele, het Augustijnenklooster, het Berthoutshof, de Blecc- en de Befferstraten en omvatte de volgende wegen: de Augustijnestrate, de Lange- en Corte Ridderstraat, de Leegheid, de Meysbrug, de Blaesbalck- en de Huidevettersstraet.
Om en in dit stadsgedeelte, waar het water van de Dele (Dijle) overvloedig voorhanden was, vestigden zich natuurlijk heel wat ambachtslieden zoals volders, ververs, huidevetters en aanverwante bedrijven die cameren en waterputten benuttigden.