De parochie Puurs was voorheen domeingoed van de oude Rijksabdij Cornelismunster bij Aken. In 1277 werd ze overgedragen aan de abdij Sint-Bernards-Bornem. Oorspronkelijk behoorde Puurs tot een van de meest uitgestrekte parochies van gans Brabant en was gelegen te midden van de grote heidestreek van Klein-Brabant met daarnaast weidse bossen en uitgestrekte polders langs de Eikevliet.
Tot in 1779 besloeg de parochie een oppervlakte van ca 4000 ha. Zij omvatte toen nog de parochies Puurs, Kalfort, Eikevliet, Ruisbroek, een deel van Willebroek en de helft van Tisselt.
In 1764 telde men er 4512 parochianen. In 1786 geeft men 5020 inwoners aan. Op 1 januari 1831 telde men 4523 inwoners.
Voor 1803 grensde Puurs aan de parochies Bornem, Hingene, Nattenhaasdonk, Ruisbroek, Ramsdonk, Liezele, Londerzeel, Lippelo en Sint-Amands.
Heden grenst ze ten noorden aan Hingene en Ruisbroek, in het oosten aan Liezele en Londerzeel en in het westen aan Oppuurs. De gemeente omvat de gehuchten: Kalfort, Asschereye, Sauvegarde, Nijvele, Reiweg, Eikevliet, Breendonk, Hoogheide, Grote- en kleine Hamer.
De Vliet en de Lippelobeek zijn twee voorname waterlopen die tot het waternet van de gemeente behoren.
Overwegend was er de landbouwuitbating die in de eerste helft van de 19de eeuw nog in zaailand veertig bunders tarwe bedroeg, 530 b.rogge, 50 b.gerst, 50 b.haver, 80 b.boekweit, 20 b.koolzaad, 100 liter vlas en 200 b. aardappelen. De voornaamste groenten waren: kool, spinazie, erwten en bonen. Tril- en canedapopulieren zijn er de meest aangetroffen bomen.
In 1830 telde men er dertig hoeven, 175 paarden, 25 veulens, 175 hoorndieren, 250 kalveren, 350 varkens en 70 geiten.
Op de landbouwbedrijven werd ook veel boter vervaardigd. In de gemeente telde men naast de boerderijen nog 800 huizen, de meeste in baksteen opgetrokken, afgedekt met pannen.
De parochiekerk toegewijd aan Sint-Pieter bezit een merkwaardige en sierlijke toren in Renaissancestijl.
Als kleine industriële bedrijven had men te Puurs in de 19de eeuw één pottenbakkerij, één zoutraffinaderij, één zeepziederij, elf brouwerijen, twee geneverstokerijen, één leerlooierij, één katoenspinnerij, één lakenweverij, één hoedenfabriek, tachtig weefstoelen, zes windmolens voor het malen van meel, vier om boekwit te malen, een rosmolen, een horlogemaker, vijf hoefsmeden, twee ketelmakers, drie houtdraaiers en vijf kuipers.
De uitvoerhandel bestond hoofdzakelijk uit granen, vlas, linnen en allerlei veldvruchten. De landbouwers brachten hun waren aan de man op de Mechelse markt.
Stamvader van deze tak was Hendrik Caluwaerts, meisenier onder Grimbergen.
Aangemelde bezoekers vinden hier een link naar zijn afstammelingen.